17 dec Procederen over de kwalificatie van een overeenkomst riskant voor werkgevers
Welkom bij alweer de veertiende editie van onze blog over uitzend-/detacheringsovereenkomsten, de laatste van dit jaar!
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 21 oktober 2024
ECLI:RBNHO:2024:10982
Feiten
Kapster verricht sinds april 2023 kappers(gerelateerde) werkzaamheden in de salon van eigenaresse. Voor deze werkzaamheden heeft kapster betalingen ontvangen. In januari 2024 hebben partijen gesproken over het opstellen van een arbeidsovereenkomst. Eigenaresse heeft dan ook een concept arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opgesteld, maar partijen bereikten hier geen akkoord over.
Eind mei 2024 heeft de moeder van kapster aan eigenaresse verzocht om een schriftelijke arbeidsovereenkomst en loonstroken te verstrekken en om duidelijkheid te verschaffen over vakantiegeld en vakantiedagen. Ook heeft zij gewezen op de verplichting van eigenaresse om loonheffing af te dragen. Eigenaresse antwoordt dat aan kapster de keuze is gegeven om wel of niet akkoord te gaan met een arbeidsovereenkomst en dat er pas sprake kan zijn van loonheffing vanaf het moment dat er een contract is afgegeven. Tot dat moment is sprake van werk op urenbasis als zzp-er. Vervolgens meldt kapster zich ziek, waarop eigenaresse reageert dat zij dit ziet als opzegging van de arbeidsovereenkomst.
Kapster verzoekt de vernietiging van de opzegging en legt aan haar verzoek ten grondslag dat tussen partijen met ingang van 4 april 2023 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen en dat deze overeenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd.
Eigenaresse voert aan dat kapster bij haar werkzaam is geweest op basis van een opdrachtovereenkomst. Als er al een arbeidsovereenkomst is ontstaan, zou dat pas vanaf 1 januari 2024 zijn geweest. Dit is dan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor 7 maanden. Dat contract is beëindigd met inachtneming van de opzegtermijn van 1 maand. De reden voor die opzegging was dat kapster niet goed functioneerde binnen de salon van eigenaresse. Van een contract voor onbepaalde tijd kan geen sprake zijn, omdat kapster een leerling is die niet op niveau is.
Oordeel
De rechtbank zegt dat het vaststaat dat kapster vanaf april 2023 tot aan haar ziekmelding drie à vier dagen in de week werkzaamheden heeft verricht bij eigenaresse. Kapster gaf haar gewerkte uren op aan eigenaresse waarna uitbetaling, eerst contant en daarna op haar bankrekening, volgde. Er is dus geen sprake van facturatie. Daarnaast is niet gebleken dat kapster zich in het handelsregister heeft laten inschrijven. Eigenaresse heeft ter zitting bevestigd dat zij kapster aanwijzingen gaf over welke werkzaamheden zij moest uitvoeren, omdat zij dit nog niet zelfstandig zou kunnen. Volgens de rechtbank duidt dit op een gezagsverhouding. Gelet op deze feiten is de kantonrechter van oordeel dat er per 4 april 2023 sprake is van een arbeidsovereenkomst. Deze arbeidsovereenkomst is voor onbepaalde tijd aangegaan, omdat de cao bepaald dat werknemers een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben, tenzij er met de werkgever een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is overeengekomen.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig, vanwege het opzegverbod bij ziekte. Ook is er niet van een geldige ontslaggrond gebleken. Omdat de opzegging wordt vernietigd heeft kapster recht op loon vanaf 1 juli 2024. Alle vorderingen van de kapster gebaseerd op een arbeidsovereenkomst worden dan ook toegewezen.
Uit de uitspraak blijkt opnieuw dat het procederen over de kwalificatie van een overeenkomst riskant is voor werkgevers. Als achteraf blijkt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst in plaats van een overeenkomst van opdracht kan dit leiden tot verplichte nabetaling van vakantiegeld, sociale premies en belastingen. Het is daarom voor werkgevers een veiligere opties om in dergelijke zaken tot een schikking te komen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 8 oktober 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:6234
Feiten
Installateur heeft in 2023 zonnepanelen bevestigd op het dak van de schuur van A. Hij is destijds door het dak heen naar beneden gevallen en op een tractor terecht gekomen. Installateur heeft letsel opgelopen en is hierdoor niet meer in staat om te werken. Installateur heeft eerst geprobeerd Solar Premium Projects B.V. aansprakelijk te stellen op grond van artikel 7:658 BW (het artikel voor werkgeversaansprakelijkheid), omdat hij stelt de werkzaamheden in opdracht van Solar te hebben uitgevoerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet vast is komen te staan dat Solar binnen het bereik van artikel 7:658 BW valt. Vervolgens heeft installateur de aannemer aansprakelijk proberen te stellen op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. Hierin staat dat de persoon die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. De voorzieningenrechter oordeelde dat er te veel onzekerheid bestaat over de rechtsverhouding tussen installateur en aannemer. Het is daarom ook niet aannemelijk dat aannemer kan worden beschouwd als inlenend werkgever en daardoor verantwoordelijk was voor de veiligheid op de werkplaats. Installateur gaat tegen het oordeel in hoger beroep.
Oordeel
Ook het hof stelt dat dat er te veel onduidelijkheid bestaat over de daadwerkelijke rechtsverhouding tussen partijen. Om de vorderingen van installateur in dit kort geding toe te kunnen wijzen, moet op grond van artikel 7:658 lid 4 BW voldoende aannemelijk worden dat aannemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf door installateur arbeid heeft laten verrichten (zonder dat installateur met hem een arbeidsovereenkomst had), zodat hij aansprakelijk is voor de schade die installateur in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden.
Installateur heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat tussen A en aannemer schriftelijke afspraken zijn gemaakt over het leveren en installeren van de zonnepanelen. Het is volgens het hof dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat aannemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf installateur arbeid heeft laten verrichten. Het beroep op artikel 7:658 lid 4 slaagt daarom niet. Installateur heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat aannemer in zijn rol als intermediair verantwoordelijk was voor de veiligheid op het dak. Ook is onduidelijk of en door wie het dak geïnspecteerd op veiligheid zou zijn voordat de werkzaamheden begonnen. Ook hieruit kan geen aansprakelijkheid worden afgeleid. Het hof merkt op dat installateur al drie procedures heeft gevoerd en dat onvoldoende duidelijk is wat er precies gebeurd is en hoe de verschillende partijen een rol hebben gespeeld. Het hof wijst de vorderingen af.
Van belang blijkt voor de intermediair dat er een duidelijke juridische positie moet zijn, om dergelijke geschillen te voorkomen. Hoewel de aannemer beweerde slechts als tussenpersoon te hebben gefungeerd, voerde de installateur aan dat hij een grotere rol speelde, zoals het regelen van de elektriciteitsaansluiting en het geven van aanwijzingen op de werkplek. Het hof vond echter dat de installateur onvoldoende bewijs leverde om aan te tonen dat de aannemer daadwerkelijk als werkgever of hoofdaannemer handelde en arbeid door hem liet verrichten. Hierdoor bleef de juridische status van de intermediair onduidelijk.
Reageren/vragen/contact:
Wilfred Groustra groustra@ungernolet.nl
Dyon Zandbergen zandbergen@ungernolet.nl